(Het onderstaande artikel van ds. L. Kievit is gepubliceerd in het Kerstnummer uit 1946 van het Gereformeerd Weekblad. Onlangs is het in twee afleveringen geplaatst in de Waarheidsvriend van 15 en 22 december 2005.)
Kerstfeest en Kerstevangelie zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Het is feest vanwege het evangelie. De wereld weet dat niet, en wil het niet weten. Zij vult de dag met allerhande tijdverdrijf, omdat de dag ledig is zonder het Woord!
Wie Kerstfeest viert, echt Kerstfeest, die hóórt, hoort het evangelie, dat wordt verkondigd. Hoort, als eenmaal de herders; hoort met de gemeente van alle tijden. Want door het Woord wordt het geheimenis onthuld, wordt de verborgenheid der godzaligheid geopenbaard, wordt het feestlied getoonzet, wordt de feestdag opgeluisterd.
En dit Kerstevangelie behoeft niet door mensen te worden uitgedacht, noch minder uitgedost, neen, het is in de Heilige Schrift neergelegd, en het wordt - o wonder - telkens weer gepredikt tot mensenkinderen die een oneindig belang hebben bij Christus' geboorte en bij de tijding daarvan. Ja, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God geopenbaard in het vlees, gepredikt onder de heidenen, geloofd in de wereld. De dauw der eeuwige jeugd ligt over dit evangelie verspreid; het is een weldaad dit te ondervinden, in de eendere gang der dagen, als een verrassing, als een verse vreugde, als een feest. Wie recht luistert, viert feest.
Maarten Luther neemt onder de predikers van dit evangelie een eerste plaats in. Zijn hoogste begeerte was steeds: de Schrift te ontsluiten en Christus voor te stellen. Dat heeft God hem vergund, tot stichting van Zijn gemeente en tot eer van Zijn Naam. En nog heden mogen wij de Heere dankbaar zijn dat uit de schat van zijn leerredenen ook kerstpreken tot ons gekomen en voor ons bewaard zijn.
Hoe ontroerend is de eenvoud van dit evangelie, een eenvoud die juist Luther ontwaart en ervaart met zijn hart, als een geruststellende troost. Die eenvoud toont hij de gemeente.
"Laat ons bedenken dat alles echt zó is toegegaan, als wij het bij onze eigen kinderen zien. Niemand mene dat Christus al dadelijk een teken van Zijn majesteit liet blijken: in alles was Hij een kind, zoals onze kinderen dat zijn. U moet in Christus niet de Godheid beschouwen, u moet er geen majesteit vermoeden, maar wend de gedachten van uw ziel heen naar de Vleesgewordene, naar het Kindje Christus. De Godheid kan de mens slechts verschrikken, die onvergelijkelijke majesteit kan hem slechts doen sidderen. Daarom heeft Christus de mens aangetrokken, en alles wat tot het menselijke behoort, uitgenomen de zonden, opdat u niet schrikt, maar Hem met genegenheid en liefde omhelst, en u laat troosten en sterken. Zó moet men Christus aan alle mensen voor ogen stellen: als Degene Die gekomen is om zaligheid en genade te schenken.
Vóór alles zeg ik tot de angstige, verontruste en treurige gewetens dat zij naarstig dit Kindeke aanzien en bedenken dat Hij het is Die voor ons genoegdeed. Ongetwijfeld moet daaruit veel troost in de ziel vloeien: waar de nood aan de man is, wordt men dat wel gewaar!
Let toch op Christus in de wieg, aan de borst van Zijn moeder. Wat is liefelijker dan dit Kind? Denk er ook aan, hoe onwetend dit Kind nog is. Dat dient daartoe dat u met een ontsteld geweten toch niet vreest tot dit Kind te naderen om van Hem troost te ontvangen. Twijfel niet, als u dit Kindje, dat daar aan de borst van Zijn moeder speelt en trappelt, omarmt, het prijst en er tegen lacht. Dat is: als u het als het allervredigste in u opneemt, dan zal uw ziel heel stil worden. Zie, hoe God u tot Zich lokt: Hij legt het Kind voor u neer, tot Wie u vluchten mag. Daar is niets liefelijkers voor een mens; laat staan, dat u voor Hem zou moeten vrezen. Bent u verschrikt, vlucht tot dit Kind! Let er op, hoe groot de goedheid Gods is, Die alles liever wil dan dat u vertwijfelt. Vertrouw dat toch! Ziedaar het Kind van wie u zaligheid moet verwachten en afbidden. Mij dunkt, er is voor ons mensen geen sterker troost als die dat Christus in alles mens, knaapje, kind geworden is. Wanneer u dit aanschouwt, is de macht van de zonde, van de hel, van het geweten, van de schande reeds overwonnen, als u tot dit spelende Kind vlucht. Geloof slechts; laat Zijn Woord gelden dat Hij niet is gekomen om te oordeelen, maar om te redden. Laat ik het kort zeggen: Overdenk niet het een of ander teken van Zijn Goddelijke majesteit, opdat u niet schrikt, maar richt de gedachten van uw hart op de Vleesgewordene, naar Zijn glimlachjes, naar Zijn kindergestoei."
Dat zegt Luther, wie er alles aan gelegen was, de Godheid van Christus vast te houden in de heilsfeiten, tot in de kruisdood toe. Maar hier vangt hij met de mensheid aan. Hij bespiegelt niet, Hij schetst met vaardige hand het tafereel in de stal en hij nodigt ons uit. Is het niet alsof hij de schuchtere en verschrikte zielen bij de hand neemt en meevoert? Wat een zielszorger is deze prediker. Hij vraagt zich voortdurend af: Wat is de troost? En hij weet die tevoorschijn te brengen! Zijn prediking rekent met de noden en de angsten van het hart, is erop afgestemd en juist daardoor zo hartinnemend!
Breedvoerige uitleg acht hij hierbij haast overbodig. Nodig is de ontvankelijkheid van de ziel, de innige eenvoud van het hart.
"Het evangelie is zó helder dat het niet veel uitleg nodig heeft, het wil slechts terdege beschouwd en ter harte genomen worden. Niemand zal er meer nut van hebben. als zij die hun hart stil houden, alle dingen uitdrijven en er naarstig op staren. Zoals de zon in stilstaand water zich licht vertoont en krachtig verwarmt, terwijl ze in ruisend, stromend water niet zo wordt gezien en ook niet zo kan verwarmen. Als u dus verlicht en verwarmd wilt worden, goddelijke genade en wonderen wilt zien, zó dat uw hart ontvlamd en verheugd wordt, zie toe dat u stil bent en dit beeld in het diepst van uw hart opneemt. Dan zult u wonderen voor en wonderen na vinden."
Dat is geen stemming die als zodanig reeds goed doet, nee, dat is de toebereiding tot de ontvangst van het Woord. Een heilige kunst, waarin weinigen bedreven zijn, omdat men zo slordig leeft, en luistert. Want om dat luisteren gaat het Luther. Luisteren naar wat hij zegt? O nee, zeker op Kerstdag niet! Maar oren en harten open hebben voor de onveranderde boodschap, die de engelen aan de herders brachten. Het Kerstevangelie is in de hemel opgesteld en wordt kant en klaar bekend gemaakt. Luther wil niet anders dan dit verkondigen, vertolken, toelichten, uitstallen.
En het is heden nog net als toen: het geldt de armen, de nederigen.
"Zie, hoe overrijk God hen eert die door de mensen veracht worden en zich laten verachten. Daaraan ziet u, waar Zijn ogen heen zien, namelijk in de diepte en in de nederigheid. Hadden zij niet de hogepriester, de geleerden te Jeruzalem kunnen aanspreken, die toch veel van God en de engelen wisten te vertellen? Maar nee, de arme herders, die op aarde niet meetelden, werden verwaardigd zo grote genade en eer bij de hemel te hebben. Hoe zeer verwerpt God toch wat hoog is. En wij, wij tieren en trachten naar niets anders, als naar nietswaardige hoogheid, opdat ... wij in de hemel niet tot ere komen. Altijd en altijd weer onttrekken we ons aan Gods blik, zodat Hij ons niet aanziet in de diepte, waar Hij toch alléén in neerziet."
Treft de Heere er u aan, als het Kerstevangelie wordt verkondigd? Anders gaat het u stellig voorbij als zovele malen reeds! Het is immers uitsluitend bedoeld voor hen die het in ootmoedigheid en verslagenheid van het hart nodig hebben. Hoor hoe het begint: Vrees niet. Tot wie wordt dat anders gericht, dan tot verschrikten?
"Niet de rijke en de vrolijke treft dit evangelie in het hart; evenmin hen die schik hebben in geld en goed, of pret, zoals de meisjes die hebben in dans, opschik, schelmenstreken; het is een vreugde voor die lieden die van het goddelijke schijnsel geschrokken zijn. Zo was het de herders te moede; al hadden ze ook alle schatten der aarde in bezit gehad, ze hadden er afstand van gedaan als ze die schrik maar kwijt raakten. Zo is het nog: zij die als de herders Gods licht en gericht gevoelen, die moeten het evangelie aannemen en het daarop van ganser harte wagen. Het is geen onderricht voor hen die zonder zorg en zonder gevoel van zonde, dood en ongeluk zijn. Die hebben geen eerbied voor God en zijn als de koeien. Trouwens, dit Kind is niet voor iedereen, maar voor hem die gevoelt dat hem iets ontbreekt, van een verhongerde, bekommerde, gemartelde ziel, die terneergeslagen is over zijn dwaasheid. Zulken geldt dit evangelie. Hen roept de engel toe: Vrees niet."
Al predikende is Luther met de zielen bezig, deelt hij hun niet slechts het Woord Gods méé, hij deelt het hun uít. Hij snijdt het woord der waarheid recht, ieder krijgt wat hem toekomt. Het wordt de verzadigden onthouden, maar de hongerigen aangeboden, ja meer. Luther bearbeidt zijn toehoorders, hij weet van de kracht van het Woord. Hij bedient het, hij dringt het aan op de harten! Het merg van het Kerstevangelie is immers ook: u! Zó persoonlijk mogelijk, en daarmee is zijn prediking in overeenstemming. Welsprekend en overredend, met al de liefde van zijn ziel, met al de gloed van zijn hart past hij het toe.
"Hij zegt niet slechts: Christus is geboren, maar u, u is Hij geboren. Eveneens zegt hij niet: Ik verkondig blijdschap, maar: u, u verkondig ik grote blijdschap. Dat is de ware grond van alle zaligheid, welke Christus en het hart van de gelovigen zo verenigt dat alles wat zij ieder voor zich hebben, hun gemeenschappelijk wordt. Wat hebben zij echter? Christus heeft een reine, onschuldige geboorte. De mens heeft een onreine, zondige, verdoemde geboorte. Aan deze geboorte is niets te doen, tenzij door de loutere geboorte van Christus. Diens geboorte kan echter niet lichamelijk worden uitgedeeld, dat zou trouwens niet baten. Daarom wordt zij geestelijk door het woord uitgedeeld, zoals de engel het zegt, dat allen die vast geloven dat zij hun is geschonken, van hun onreine geboorte geen schade zullen hebben. Dat is de manier om van onze ellendige geboorte uit Adam af te komen. Zie, zo neemt Christus onze geboorte en doet ze verzinken in de Zijne, en geeft ons Zijn geboorte, opdat wij daarin rein en nieuw worden, als ware zij onze eigen geboorte. Wie dat niet gelooft of twijfelt, is geen christen.
Zie daarom toe dat u bij het evangelie niet reeds in het verhaal genoegen schept; want dat duurt niet lang. Zonder geloof heeft het geen bestand. Zie dat u zich deze geboorte toeëigent en ermee ruilt: dat u uw geboorte kwijtraakt en de Zijne verkrijgt. Dat gebeurt, als u gelooft. In dat geloof moet u zich oefenen en om dat geloof moet u bidden, uw leven lang."
Het geloof hecht zich juist vast aan dat: u! Daardoor wordt het gewekt, daarop wordt het betrokken, dat is kenmerkend voor het gelovig luisteren! 't Ongeloof laat dat woordje u uit, of laat het voor wat het is. Het geloof beaamt het volmondig: "De engel zegt: u is Hij geboren. Dan moet men zeggen: Amen, ik dank U daarvoor, lieve Heere.
Het verstand echter zegt: ik geloof wel dat de Heere en Heiland uit een maagd is geboren; Petrus en Paulus zal Hij wellicht helpen; maar mij, zondaar, is Hij niet geboren, mij zal Hij niet aanzien. Dan zegt u wel dat u het eerste gelooft, maar ook dát is niet waar! Want als men dat "u" niet meer verstaat, laat de duivel het graag toe dat de engel de Heere en Heiland verkondigt. Maar dat Hij ú geboren is, en dat u er zich in verheugt, dat heeft hij niet graag."
Dit geloof komt niet uit de lucht vallen. Luther heeft steeds de degen gekruist met de geestdrijvers, die het Woord minachten. Maar juist bij het Kerstevangelie blijkt dat het geloof uit het gehoor is. "De herders wordt het gepredikt, en dan pas onluikt het geloof in de zielen. Houd het woord hoog, stel de prediking op prijs. Het wordt de herders verkondigd door het woord. Let daar wel op, tegenover de dwepers, die bij de Heilige Geest te gast willen gaan, zonder het Woord. De herders horen het niet onmiddellijk van de Heilige Geest, zoals de dwepers, die het uitwendige woord verwerpen. Wie in het evangelie vorderingen wil maken, late de geesten varen die het uitwendig woord veroordeelen. Zij hebben niet ondervonden wat het evangelie is en vermag, ik heb er meer van ondervonden als zij".
Inderdaad, Luther had het geweld van het Woord ondervonden. Het Woord had hem de poort van het paradijs opengedaan. Daarom is hij er zo op gesteld. Daarom ook is hij vol goede moed voor de prediking, zwaait hij met het zwaard des Geestes onversaagd! Het geloof is uit het gehoor, eens voor 't eerst, en gedurig weer! Dan teert men op de kost van de sabbat, en men hongert ernaar. Wanneer Luther op het geloof aandringt, bedoelt hij allerminst een oppervlakkig en verstandelijk toestemmen.
"De woorden kan iedereen begrijpen, ook de schijnvromen, maar zij gaan niet van harte; ze komen bij het horen en gaan ook weer onder het horen. Dat is geen geloof, maar herinnering aan het gehoorde. Daar zet men rijkdom en eer, lijf en leven niet voor op het spel. Zij nemen het woord net op als het papier dat doet: het neemt de woorden op, geeft ze aan anderen door en blijft toch papier. Zo kunt u deze allerzoetste woorden van het ene papier op het andere overschrijven, van de ene tong op de andere leggen, maar het gaat niet in 't hart, maar ligt op de tong en blijft op de tong. Zo nemen die ook deze hoogste schat aan, tot hun schade, en menen dat zij christenen zijn; zoals wanneer het papier zou zeggen: ik heb het schrift stellig in mij en daarom zal ik zalig worden. En dan komt het vuur en verbrandt het papier."
Nee, het waarachtige zaligmakende geloof is een zaak van het hart. Het Woord raakt het hart en de Heilige Geest maakt er gebruik van, zodat het wat zegt en wat doet. Dat is steeds weer een wonder, want somtijds is het anders, vervaagt het evangelie en verflauwt het geloof. Ook onder de prediking, ja juist dán wordt hei zo smartelijk. Luther klaagt er over: "Dat is de grootste kwelling: het Woord horen en toch niet horen; de troost aanschouwen en toch niet aanschouwen, erover denken en het toch niet ondervinden." Dan benauwt de dienst des Woords en wie weet er niet van? De Heere handhaaft de vrijmacht van de Geestes en toch ... het hart dorst naar de wateren van het Woord, naar het lavende evangelie! 't Drijft te meer uit, al is het teleurstellend.
Als de prediking dit geloof wekt: u, zodat de ziel in de ruimte wordt gesteld van Gods ontferming en van Gods trouw, blijft dat dan altijd levendig? Is het niet dikwijls alsof mét de prediking ook de verzekering een einde neemt? Dat is Luthers ervaring: "Hun gaat het allereerst aan die door de Wet verschrikt zijn, hun predikt de engel: Ik verkondig u grote blijdschap. Maar hieraan schort het: dat het bij het prediken blijft. Wel is de zuurdeeg in het deeg gemengd, maar ik zou zo graag willen dat het deeg er geheel van doorzuurd was."
De zondag wordt een bergtop, de week ligt als een laagte. Maar bij de Heere blijft het op peil, en door de bediening van de Geest blijft de vrede bestendig, al luwt de blijdschap!
Want blijdschap, dat is de samenvatting van het Kerstevangelie: Niets dan vreugde! Ik verkondig u grote blijdschap.
"Zie, daar hebt u nu wat het evangelie is, namelijk een vrolijke prediking van Christus, onze Zaligmaker. Wie Hem recht predikt, die predikt het evangelie en louter vreugde. Wat kan een hart voor vreugdevollers horen, als dat Christus hem tot eigendom wordt gegeven. Hij zegt niet slechts: Christus is geboren, maar eigent ons Zijn geboorte toe en zegt: úw Zaligmaker. Dat is naar de aard van het evangelie. Wat zou het mij baten dat hij duizendmaal geboren was en dat Hij dagelijks op 't schoonst werd voorgezongen, als ik niet mocht horen, dat het mij geldt, en dat Hij de mijne is. Als echter die stem weerklinkt, hoe flauwtjes ook, dan luistert mijn hart met vreugde. Dat dringt dooi alles heen, en klinkt zo goed.
Zie toch, hoe een mens jubelt, als hij een kleed of tien gulden ontvangt. Hoe velen dansen en jubelen zo, als zij de prediking der engelen horen: u is de Zaligmaker geboren. Ja, het merendeel meent helaas dat deze prediking, die men moet prediken, niet veel om het lijf heeft, en als zij het gehoord hebben, gaan ze huns weegs en blijven die ze waren. Daaruit blijkt dat wij het geloof niet hebben. Als ik echter kan zeggen: ik neem dit kind tot mij als mijn eigen bezit, omdat de engel het mij ten eigendom geeft, daar kan het niet missen: als een hart dit gelooft, moet het Maria liefhebben, en nog meer het Kind, en voor alles God, de Vader. Als het namelijk waar is, dat de uit de maagd Geborene ook de mijne is, dan heb ik geen toornende God meer. Dan moet ik bemerken en gevoelen hoe daar enkel lachende blijdschap is in het hart van de Vader, en geen onbehagelijkheid in mijn hart. Als wij dit verstaan, ontwaken we als uit een droom en zeggen: O God en Vader, is het waar, dat Uw Zoon van mij is? Hoe kan ik dan bedroefd zijn? Wwie zal mij dan ergens in benadelen? Grotere woorden kan ik niet spreken, ook de engelen, ook de Heilige Geest niet. Ik waag het ternauwernood uit te spreken. Van harte en graag hoor ik daarvan zingen en spreken. Zolang, de blijdschap ontbreekt, is het geloof zwak of heel niet aanwezig en gelooft gij de engel nog niet."
Kerstfeest, Kerstevangelie. Ja waarlijk, het evangelie maakt blij als in de oogst, als wanneer men de buit uitdeelt. En dit is een veeg teken voor de viering van Kerstfeest, dat de vreugde zo schaars is. Kan het dan niet lijden?
"Waar zijn die christenen die vrolijk zijn over het geschenk van de Zone Gods? Het wil maar niet licht worden, het wil maar niet lachen. Bernardus van Clairvaux zegt: Als ik het hartelijke verlangen der vaderen naar de komst van Christus bezie en bedenk, en hoe graag zij Hem aanschouwd zouden hebben, - ik heb zulk een lust, vreugde en verlangen naar Hem niet, nu Hij er is, als zij, toen Hij nog komen moest. Wij zijn de naam van christenen niet waardig. Kinderen zijn blij, de wereld verheugt zich over haar zilver en haar goud, de profeten waren van vreugde gestorven, als zij Hem hadden gezien zoals Simeon spreekt: Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede. Hij rekent de dood voor niets! Zo zou het ook met ons het geval zijn, als wij Hem met vreugde tot ons namen."
Wat Luther over het Kerstevangelie ten beste geeft, is nog niet verouderd. Want de waarheid van het evangelie is nieuw, en het leven van Gods gemeente wordt niet anders. Geve de Heere dat Zijn Woord weerklank vinde in onze harten, opdat wij dit Kerstfeest vieren met vreugde in het hart en metterdaad mogen heengaan en zien het Woord dat geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd naar Bethlehem.
Putten, L. Kievit